U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Uiterlijk op de verificatievergadering moet duidelijk zijn namens welke schuldeiser de vordering in het faillissement is ingediend

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht

Breda

zaaknummer / rolnummer: C/02/287084 / HA ZA 14-643

Vonnis van 27 mei 2015

in de zaak van

de coöperatie

COÖPERATIEVE RABOBANK HET MARKIEZAAT UA,

gevestigd te Bergen op Zoom,

eiseres tot verificatie,

advocaat mr. drs. M.M.S. ter Beek-Ehren,

tegen

1 MR. P.E. BUTTERMAN

in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de heer [gedaagde 1] ,

2. MR. P.E. BUTTERMAN

in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van mevrouw [gedaagde 2] ,

kantoorhoudende te Breda,

gedaagden tot verificatie,

advocaat mr. P.E. Butterman.

Partijen zullen hierna de Rabobank en de curator genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het tussenvonnis van 11 februari 2015 en de daarin genoemde stukken;

de pleitaantekeningen aan de zijde van de Rabobank;

de door de Rabobank ter comparitie overgelegde e-mail van [man x] van 13 april 2015;

het proces-verbaal van comparitie van 14 april 2015.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 Het geschil

2.1.

Rabobank vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Rabobank tot een bedrag van € 272.677,71 althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, toelaat als schuldeiser in het faillissement van de heer [gedaagde 1] en mevrouw [gedaagde 2] , en/of aldus dat de rechtbank de vordering van Rabobank tot een bedrag van € 272.677,71, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, in het faillissement van de heer [gedaagde 1] en mevrouw [gedaagde 2] erkent, met veroordeling van de curator in de proceskosten.

2.2.

De curator voert verweer.

2.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3 De beoordeling

3.1.

Tussen partijen staan de volgende feiten vast.

3.1.1.

De Staat der Nederlanden en (de leden van) de Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank B.A. hebben op 17 april 1998 een ‘Bedrijfsborgstellingsovereenkomst’ gesloten. Het betreft een overeenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit borgstelling MKB-kredieten 1997 (hierna: het Besluit) en artikel 2, derde lid, van de Uitvoeringsregeling BMKB 1997 (hierna: Uitvoeringsregeling).

3.1.2.

Bij financieringsovereenkomst van 19 september 2007 heeft Rabobank aan de heer [gedaagde 1] en mevrouw [gedaagde 2] , handelend als vennoten van de vennootschap onder firma [firmanaam] , diverse geldleningen en een krediet in rekening-courant verstrekt van in totaal € 650.000,-. Van de financieringsovereenkomst maken onder andere deel uit een geldlening van € 100.000,- en een geldlening van € 92.500,-. Voor deze geldleningen werd aan de Rabobank een borgtocht voor gelijke bedragen afgegeven door de Staat (Ministerie van Economische Zaken) op grond van het Besluit. Beide geldleningen zijn op 22 oktober 2007 ter deponering aangeboden bij het Ministerie van Economische Zaken.

3.1.3.

Op 9 oktober 2009 zijn [firmanaam] , de heer [gedaagde 1] en mevrouw [gedaagde 2] in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. H.C. Seferina tot curator.

3.1.4.

Bij brief van 30 oktober 2009 heeft Rabobank aan mr. Seferina (onder andere) medegedeeld dat zij een bedrag van € 633.927,71 van de faillieten te vorderen heeft. Bij e-mailbericht van 15 augustus 2014 heeft de bank op genoemd bedrag de verkoopopbrengst van onroerend goed (€ 350.000,-) en voorraden (€ 11.250,-) in mindering gebracht zodat haar vordering € 272.677,71 bedraagt.

3.1.5.

Rabobank heeft op grond van de door de Staat afgegeven borgstellingen bij de Staat een verliesdeclaratie ingediend ter hoogte van € 186.342,93. Bij brief van 26 april 2011 heeft de Staat een bedrag van € 177.595,- aan Rabobank vergoed.

3.1.6.

Op 28 augustus 2014 heeft in de faillissementen van de heer en mevrouw [gedaagden] een verificatievergadering plaatsgevonden waarbij de Rabobank niet is verschenen. Uit het hiervan opgemaakte proces-verbaal blijkt dat de curator de hoogte van de door Rabobank ingediende schuldvordering van € 272.677,71 betwist. De rechter-commissaris heeft het geschil tussen de Rabobank en de curator vervolgens verwezen naar de terechtzitting van deze rechtbank van 24 september 2014.

3.1.7.

Op 24 september 2014 heeft de Staat onder andere het volgende verklaard:

“De Staat bevestigt dan wel bekrachtigt hierbij dat Rabobank Markiezaat gerechtigd is om namens de Staat tot de incasso van de vordering op [gedaagden] [rechtspersoon] te Halsteren, alsmede op de vennoten [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , uit hoofde van een door hen ten aanzien van deze vennootschappen afgegeven verklaring over te gaan en zo nodig op eigen naam in rechte betaling te vorderen”.

3.2.

Rabobank legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. Op grond van artikel 11, eerste lid, van het (per 1 januari 2002 gewijzigde) Besluit is de Rabobank bevoegd en gemachtigd om op eigen naam de vordering van de Staat op de faillieten in te dienen in het faillissement. De hoogte van de door Rabobank bij de curator ingediende vordering van € 272.677,71 is daarom juist. De curator stelt zich ten onrechte op het standpunt dat het bedrag van € 177.595,- dat Rabobank van de Staat heeft ontvangen in mindering strekt op de door Rabobank ingediende vordering.

3.3.

De curator verweert zich met de volgende stellingen. Op grond van artikel 11, eerste lid, van het Besluit beschikt de Rabobank over een volmacht om namens de Staat een vordering van de Staat te incasseren. Rabobank heeft echter niet uiterlijk tijdens de verificatievergadering kenbaar gemaakt een vordering te incasseren namens de Staat. De vordering van de Staat is daarom niet ter verificatie ingediend.

Voor zover de Rabobank stelt dat zij bevoegd is de vordering van de Staat in eigen naam te incasseren, geldt dat uit genoemd artikellid niet volgt dat de Staat aan de Rabobank de last heeft gegeven om de vordering van de Staat op eigen naam te incasseren. De Staat heeft wel op 24 september 2014 aan Rabobank een last tot incasso op eigen naam verstrekt, maar daarmee is niet voldaan aan de verplichting om uiterlijk ter verificatievergadering de vordering in te dienen.

3.4.

Partijen verschillen van mening over de uitleg van artikel 11, eerste lid, van het Besluit zoals gewijzigd per 1 januari 2002 en dat, voor zover hier van belang, als volgt luidt:

“Gedurende een periode van vijf jaar na de datum waarop een verzoek om betaling als bedoeld in artikel 13 is ingediend (…) is de Bank gehouden die pogingen in het werk te stellen om namens de staat het door de staat betaalde bedrag in te vorderen, die de Bank in het werk zou hebben gesteld indien het krediet voor eigen rekening en risico door de Bank zou zijn verstrekt. De staat machtigt met het oog hierop de Bank tot invordering bij de kredietnemer van de door deze aan de staat verschuldigde bedragen.”

Deze gewijzigde bepaling maakt onderdeel uit van de tussen de Rabobank en de Staat gesloten Bedrijfsborgstellingsovereenkomst. Op grond van artikel 21 lid 1 van die overeenkomst leidt deze wijziging immers tevens tot een gelijke wijziging van die overeenkomst. Dat is tussen partijen niet in geschil.

Omdat de Rabobank is gemachtigd ‘namens de staat’ het door de Staat betaalde bedrag in te vorderen, moet worden geconcludeerd dat de Rabobank de bevoegdheid is verleend om in naam van de Staat de vordering van de Staat te innen. Rabobank beschikt daarmee over een volmacht in de zin van artikel 3:60 lid 1 BW, zodat sprake is van onmiddellijke vertegenwoordiging.

3.5.

Volgens het arrest van de Hoge Raad van 22 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1435, geldt voor een dagvaardingsprocedure dat in rechte kan worden opgetreden door een gevolmachtigde die een rechtsvordering instelt in naam van een met name aangeduide volmachtgever. Er moeten echter strenge eisen worden gesteld aan de duidelijkheid van de formulering van het dagvaardingsexploot en meer in het bijzonder aan de omschrijving van de identiteit en hoedanigheid van degene op wiens verzoek het wordt uitgebracht.

Beoordeeld moet worden of deze maatstaf van overeenkomstige toepassing is op de schuldeiser in een verificatievergadering die zijn vordering als gevolmachtigde in het faillissement heeft ingediend. Daarbij is het volgende van belang. Op de verificatievergadering worden de rechten van de schuldeisers in het faillissement vastgesteld. Erkenning van de door de schuldeisers ingediende vorderingen heeft op grond van artikel 121 lid 4 Fw kracht van gewijsde. Het proces-verbaal van de verificatievergadering levert voor de schuldeiser wiens vordering is erkend na datum faillissement een executoriale titel op (art. 196 Fw). De betwisting van de vordering door de curator of een van de andere schuldeisers in het faillissement leidt tot een verwijzing naar de renvooiprocedure, zonder dat een dagvaarding behoeft te worden uitgebracht. De renvooiprocedure strekt ertoe dat de in het faillissement ingediende vordering van een schuldeiser tot een bepaald bedrag wordt erkend. Schuldeisers die ter verificatievergadering geen betwisting hebben gedaan, kunnen zich in de renvooiprocedure niet voegen of tussenkomen (art. 122 lid 4 Fw). Deze rechtsgevolgen maken dat uiterlijk op de verificatievergadering duidelijk moet zijn wie als schuldeiser optreedt. Dit betekent ook dat in voorkomend geval uiterlijk ten tijde van de verificatievergadering door een gevolmachtigde (formele) schuldeiser kenbaar moet zijn gemaakt namens welke (materiële) schuldeiser de vordering in het faillissement is ingediend.

3.6.

Tussen partijen staat vast dat de Rabobank niet uiterlijk ter verificatievergadering kenbaar heeft gemaakt dat zij zowel voor zichzelf als namens de Staat een vordering in het faillissement heeft ingediend. Aan de last tot incasso komt geen betekenis toe omdat die pas na de verificatievergadering is afgegeven. De curator heeft het door de Staat aan Rabobank uitgekeerde bedrag van € 177.595,- dan ook terecht in mindering gebracht op de vordering van de Rabobank.

3.7.

Tussen partijen is niet in geschil dat de curator de vordering van de Rabobank zowel voor als tijdens deze renvooiprocedure heeft erkend tot een bedrag van € 95.082,71. Hiervoor is geen vonnis nodig en dit is ook niet subsidiair door de Rabobank gevorderd. De ingestelde vordering zal daarom in zijn geheel worden afgewezen.

3.8.

Als de in het ongelijk gestelde partij moet de Rabobank worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de curator. Deze worden als volgt begroot:

- griffierecht € 282,00

- salaris advocaat 4.000,00 (2 punten x tarief € 2.000,00)

Totaal € 4.282,00

4 De beslissing

De rechtbank

4.1.

wijst de vordering af;

4.2.

veroordeelt de Rabobank in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 4.282,00.

Dit vonnis is gewezen door mr. Römers en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2015.

type:

coll:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature